Koorts

We parkeren de auto langs de kant van de weg en stappen uit. Andere automobilisten volgen ons voorbeeld. Verderop glinstert het ijs in de zon. We zijn allemaal besmet. Je kunt het zien aan de glans in onze ogen. De verbeten trek rond onze monden en de haastige pas waarmee we naar het bevroren plasje lopen. Alsof we bang zijn dat het ijs verdwenen is voor we ook maar één ronde hebben kunnen afleggen. Met moeite kan ik me door het hek het weiland in wurmen en dan hoor ik het: heel zacht, het laat mijn koude wangen gloeien van opwinding. Dit kinkt als muziek. Een wonderschone sonnet gespeeld door Beethoven himself. We kunnen niet anders dan onze pas laten overgaan in draf. We worden gelokt door een hogere macht, verzetten is onmogelijk, het water trekt want de vogelplas die zingt.

Lees verder

Zevenhonderdachtenvijftig

Het is kwart over acht in de ochtend. Meester Willem loopt met grote passen door het lokaal. Hij praat snel. ‘Sommige kinderen hebben eigenlijk nog helemaal niets gedaan en anderen lopen gewoon super erg achter.’ Hij zucht en kijkt het lege lokaal rond. ‘Ze kunnen het wel, denk ik, maar alleen werken is gewoon niet hun sterkste kant.’ Ik knik en zet mijn meest innemende glimlach op. Op de een of andere manier heb ik het gevoel dat ik deze man een beetje gerust moet stellen. Hij lijkt het niet te zien en krabt op zijn hoofd.

Lees verder

Gelukkig zijn

Prijswinnende column Metro

Ik paste eens op een driejarige peuter. Hoe lief en schattig dit mini mensje ook deed. Na een paar uur zat ze onwijs over mijn irritatiegrens heen. Dit monstertje had namelijk last van verzamelwoede. Al het speelgoed in de kamer werd door haar op tafel uitgestald. Vervolgens liep ze er als een waakhond omheen, loerend naar de vijand in de vorm van haar kleine zusje.